Hoge Raad: wetgever aan zet om algemeen inzagerecht jeugdbeschermingsdossiers in wet op te nemen
De Hoge Raad heeft bij het beantwoorden van prejudiciële vragen verduidelijkt dat er momenteel geen wetsartikel is waarin een algemeen recht op inzage wordt toegekend aan personen die als kind onderwerp waren van jeugdbeschermingsmaatregelen en na sluiting van de zaak het rechtbankdossier willen lezen. Ook ten aanzien van de dossiers die bij de Raad voor de Kinderbescherming worden gearchiveerd, ontbreekt een algemene wettelijke regeling strekkende tot inzage. De Hoge Raad concludeert dat de wetgever aan zet is om hierin te voorzien.
Alleen ten aanzien van de Gecertificeerde Instellingen (GI) is een algemeen inzage- en afgifterecht in artikel 7.3.10 van de Jeugdwet opgenomen. Tegelijkertijd legt de Hoge Raad uit dat een mogelijk recht op inzage van stukken kan bestaan op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). De aanvraag van de betrokkene moet dan wel als doel hebben om zijn of haar privacyrechten uit de AVG te willen of kunnen gebruiken. Zoals het recht op rectificatie en verwijdering van persoonsgegevens. De AVG geldt ook voor rechtbanken en gerechtshoven.
Achtergrondinformatie
De zaak betrof een jongvolwassene die als kind onder toezicht was gesteld, uit huis was geplaatst en waarbij het gezag van de ouders uiteindelijk is beëindigd. Omdat niemand hem over zijn verleden kon of wilde vertellen, vroeg hij het dossier op bij de rechtbank. De betrokkene lichtte het verzoek zo toe:
“Graag zou ik alle dossiers thuis gestuurd willen hebben omdat ik nog elke dag vecht tegen mijn verleden. Ik kan aan niemand vragen: “Wat is er gebeurd?” “Hoe zit het?” Dat doet mij elke dag veel verdriet en pijn. Ik wil het door het lezen van alle dossiers van vroeger een plek geven.”
Dit verzoek leidde tot het stellen van fundamentele vragen door de rechtbank: mag of moet een rechtbank inzage geven in processtukken van afgesloten rechtszaken, en hoe zit het dan met de privacy van andere betrokkenen in die zaak? De rechtbank heeft deze vragen als prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd.
Kinderrechten en identiteitsvorming centraal
Volgens de Hoge Raad rust er op de overheid een positieve verplichting om toegang te geven tot informatie over de eigen kindertijd. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op privéleven beschermt. De Hoge Raad erkent expliciet dat het gaat om persoonlijke gegevens, en dat de betrokkene deze nodig heeft om zijn identiteit te vormen en om zijn psychisch welzijn te bevorderen. Daarbij sluit de hoogste rechter aan bij de redenering van de advocaat-generaal, die benadrukte dat informatie over het eigen verleden cruciaal is voor verwerking van trauma’s en het vinden van rust.
De Hoge Raad oordeelt dat de huidige wettelijke bepalingen - omtrent inzage en afgifte van processtukken - alleen van toepassing zijn op lopende rechtszaken. Dit geldt ook voor minderjarigen. Echter, in het geval van een afgeronde procedure, zal de betrokkene zich momenteel moeten wenden tot de GI omdat de wet in dat geval niet voorziet in een recht op inzage in of afgifte van een dossier bij de rechtbank of het gerechtshof. Tegelijkertijd benoemt de Hoge Raad dat het bekend is dat de GI vaak niet over (volledige) dossiers van zaken uit het verleden beschikt en hiervoor naar de rechtbank verwijst. Volgens de Hoge Raad kan derhalve in de huidige praktijk sprake zijn van een schending van artikel 8 EVRM, omdat betrokkenen nergens meer informatie kunnen inzien. Dit verandert het antwoord op de prejudiciële vragen niet, maar maakt wel duidelijk dat de wetgever aan zet is om de juridische leemte(s) op te vullen.
Belangen van derden: weging, maar geen blokkade
De advocaat-generaal stelde dat privacy van derden, zoals ouders of broers en zussen, meegewogen moet worden bij het toestaan van inzage in privacygevoelige documenten. Echter, dit mag maar zelden reden zijn om informatie volledig te onthouden. De Hoge Raad volgt deze redenering grotendeels. Inzage mag slechts worden beperkt als de belangen van derden zwaarder wegen, en dat moet per verzoek zorgvuldig worden afgewogen. Volledige weigering is slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Stukken die uitsluitend betrekking hebben op anderen kunnen wel buiten het verzoek vallen.
Aan de slag wetgever!
Deze uitspraak laat zien dat een groot deel van de kinderen die in het verleden met een kinderbeschermingsmaatregel te maken hebben gehad, moeilijk achteraf informatie hierover kunnen vergaren. Immers in de praktijk is het voor die kinderen lastig om hun dossier te bemachtigen. De toegang tot hun eigen verleden en daarmee de weg naar eventueel herstel staat hierdoor enorm onder druk. De Hoge Raad overweegt dat de inrichting van een effectieve en toegankelijke procedure waarmee de betrokkene toegang kan krijgen tot de relevante en passende informatie aan de wetgever is. Het is aan de wetgever om bijvoorbeeld keuzes te maken over welke instantie(s) het meest geëigend is (of zijn) om in de toegang tot dergelijke informatie te voorzien, mede gelet op de positie van derden, en op de vraag of het wenselijk is aan de betrokkene begeleiding te bieden bij het raadplegen van die informatie. Defence for Children Nederland roept dan ook de wetgever op hiermee aan de slag te gaan. Het huidige wettelijke systeem maakt schending van artikel 8 EVRM mogelijk waardoor in feite sprake is van een overheid die haar positieve verplichtingen niet adequaat nakomt.
Relevante links
- Algemene Verordening Gegevensbescherming, artikel 15
- Website van de Autoriteit Persoonsgegevens over het recht op inzage
- De Jeugdwet, hoofdstuk 7, par. 3, toestemming, dossier en privacy