Kinderpardon: precedentenparanoia in de zaak van David
Martin Vegter
Juridisch adviseur Kinderrechten en Migratie
Scroll down
Martin Vegter
Juridisch adviseur Kinderrechten en Migratie
Deze blog gaat over de 21-jarige David. Hij is ongeveer elf jaar in Nederland en student Biomedische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Op de langere termijn wil hij geneeskunde studeren. David woont al een flink aantal jaren in Den Bosch. Hij kan erg genieten van een Bossche bol en houdt ervan om het Oeteldonkse carnaval te vieren. Het voetbal zoekt hij iets verder van huis: met enige regelmaat bezoekt hij De Kuip om zijn favoriete club Feyenoord aan te moedigen. Naast zijn studie werkt David sinds de coronapandemie als vrijwilliger bij het Voorlichtingscentrum van het Jeroen Bosch ziekenhuis. Hij helpt patiënten op weg in het digitale portaal zodat degenen die minder affiniteit met digitale middelen hebben, toch met het online patiëntendossier overweg kunnen.
David en zijn ouders deden op 1 juni 2018 op grond van het Kinderpardon, officieel de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen, een aanvraag om in Nederland te mogen blijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wees die aanvraag tot twee keer toe af. Hoewel de rechtbank David in de door hem ingestelde beroepsprocedures beide keren in het gelijk stelde, weigert de staatssecretaris zich bij deze oordelen neer te leggen: hij is in hoger beroep gegaan bij de Raad van State. David vraagt zich inmiddels af waarom het eigenlijk de Afsluitingsregeling heet. De praktijk heeft daar wat hem betreft weinig mee te maken. In het bestuursrecht geldt dat een redelijke termijn voor een verblijfsprocedure, inclusief beroep en hoger beroep, vier jaar is. Davids aanvraag duurt nu al meer dan vijf jaar en is nog altijd niet afgerond. De grens van wat redelijk is, is dus ruimschoots overschreden.
De staatssecretaris wees Davids aanvraag in eerste instantie af, omdat hij en zijn ouders langer dan drie maanden buiten beeld waren bij een van de instanties van de rijksoverheid. Davids advocaat voerde in de procedure echter aan dat er voor David en zijn ouders, vanwege de specifieke omstandigheden van hun zaak, een ruimere termijn dan drie maanden zou moeten gelden.
Deze langere termijn vloeit voort uit een uitspraak van de Raad van State van maart 2015. Op basis van die uitspraak moest de toenmalige staatssecretaris de aanvragen van enkele tientallen gezinnen die eerder waren afgewezen, opnieuw beoordelen. Bij tien gezinnen bleek in plaats van drie maanden een verruimde termijn van drie jaar en drie maanden van toepassing. Zij kregen daarom alsnog een kinderpardonvergunning.
David en zijn ouders menen dat hun zaak daarmee vergelijkbaar is en dat de verruimde termijn ook in hun geval moet worden toegepast. Zij beroepen zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel. Met succes, want in het beroep na de eerste afwijzing van hun aanvraag oordeelde de meervoudige kamer van de rechtbank dat de staatssecretaris niet goed had uitgelegd waarom de zaak van David niet vergelijkbaar is met de zaken uit 2015.
De staatssecretaris had er naar aanleiding van deze uitspraak voor kunnen kiezen de aanvraag van David en zijn ouders alsnog in te willigen. Dat deed hij niet. In plaats daarvan volgde er drie maanden na het eerste vonnis van de rechtbank opnieuw een afwijzende beslissing. De staatssecretaris slaagde er echter niet in om in zijn twintig pagina’s tellende beslissing goed te motiveren waarom de aanvraag van David opnieuw werd afgewezen. In het door David en zijn ouders ingestelde beroep, kreeg hij wederom het deksel op de neus: de meervoudige kamer kwam voor de tweede keer tot de conclusie dat de staatssecretaris onvoldoende had uitgelegd waarom de zaak van David niet vergelijkbaar is met de zaken uit 2015. In het sluitstuk van de uitspraak doen de rechters de staatssecretaris in opvallend heldere bewoordingen een suggestie:
“Omdat de staatssecretaris er bij herhaling niet in slaagt om deugdelijk te motiveren waarom geen sprake is van gelijke gevallen en steeds meer lijkt te wisselen in zijn standpunt, geeft de rechtbank de staatssecretaris daarbij in overweging om de vergunning aan eisers te verlenen.”
Met andere woorden: staatssecretaris, het is genoeg geweest. Leg u bij de herhaalde oordelen van inmiddels zes rechters neer en zorg dat met de Afsluitingsregeling zaken ook daadwerkelijk worden afgesloten. En geef David daarmee de kans zijn leven in Nederland voort te zetten en biomedicus of arts te worden. Maar de staatssecretaris blijft in de strijdmodus en heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Opnieuw worden tientallen pagina’s met overwegingen toegevoegd aan het al uitpuilende dossier.
De staatssecretaris schrijft in het hoger beroepschrift dat hij het noodzakelijk vindt om in deze zaak in hoger beroep te gaan, omdat de rechtseenheid moet worden gegarandeerd. Hij wil voor toekomstige gevallen niet gedwongen zijn zich te houden aan de uitspraak van de rechtbank. Daarmee lijkt hij het belang van de uitkomst in deze zaak schromelijk te overschatten en is er in mijn ogen sprake van precedentenparanoia. Om te beginnen gaat het om zaken die spelen onder de Afsluitingsregeling van het Kinderpardon. Die regeling is al sinds februari 2019 gesloten. Nieuwe aanvragen komen er niet. En van de zaken die nu – vier jaar en negen maanden na de inwerkingtreding – nog spelen over de Afsluitingsregeling, zijn er maar een paar waarin de discussie over de toepasbaarheid van de verruimde termijn een rol speelt. Op de helpdesk van Defence for Children komen we in elk geval niet verder dan een handvol gevallen.
In de paar wel vergelijkbare gevallen* werd het beroep bij de rechtbank bovendien steeds gegrond verklaard . In twee van die zaken heeft de staatssecretaris bovendien na de uitspraak alsnog een verblijfsvergunning verleend. Desondanks lijkt er in de zaak van David, net als in enkele andere gevallen, geen limiet te staan op de tijd die de staatssecretaris besteedt aan het handhaven van een standpunt dat volgens de rechtbank onvoldoende is onderbouwd.
Het is moeilijk te begrijpen dat Davids zaak prioriteit krijgt. De IND piept en kraakt onder de druk van ruim 60.000 af te handelen verblijfsaanvragen. De rechtspraak eveneens. Het zou goed zijn als de aandacht daarnaar uitgaat en de IND en de rechtspraak niet belast zouden worden met zoveel onbuigzaamheid in de zaak van de 21-jarige David. Hij wil dit hoofdstuk in zijn leven maar wat graag afsluiten.
NB: Een meer uitgebreide bespreking van de kwestie rond deze afwijzingsgrond en de toepasselijkheid van de verruimde buiten beeld-termijn is te lezen in mijn artikel in Journaal Vreemdelingenrecht.
* Zie: